
DE KAPITEIN VAN HET MARKERMEER
Gespreid bedje voor ringslang en noordse woelmuis
Als ik vanuit de haven van Edam linksaf richting Warder vaar, zie ik aan bakboordzijde een paar mooie ruige stukjes natuur. Het contrast met de wat kaal ogende dijk is opvallend. Ik heb me al een paar keer afgevraagd waar ik nou precies naar kijk. Als ik even verderop ecoloog John van den Belt over de dijk zie lopen met iemand naast zich, leg ik even aan. John ken ik inmiddels - hij weet er ongetwijfeld meer over.
John stelt me voor aan Maaike van Overstraten, ecoloog bij Provincie Noord-Holland. Maaike komt de voorlanden bekijken, zegt John: de stukjes nieuwe natuur waar ik nieuwsgierig naar was.
John: “Het realiseren van de voorlanden is een vergunningsvoorschrift vanuit de Provincie, omdat we met de dijkversterking de dijk als provinciaal monument aantasten.”
Maaike: “Op papier was ik bij dit project betrokken, maar ik had het resultaat nog nooit met eigen ogen gezien. Nu alles begint te groeien en te bloeien, leek me het een mooi moment om te komen kijken.”
Zeker! Ik was ook inmiddels nieuwsgierig geworden. Maar dit zijn dus voorlanden? Hoe zijn die aangelegd? En hoe groot zijn ze?
John: “Voor het werk aan de dijkversterking hebben we op verschillende plekken buitendijkse transportbanen aangelegd voor de aanvoer van materiaal en dergelijke. Zo werd de overlast voor de omwonenden beperkt. Tussen Volendam en Warder hebben we er, na afronding van het werk, een paar stukken van laten liggen. In totaal hebben we bijna 2,5 hectare voorzien van randen stortsteen en opgevuld met klei, zodat kleine poeltjes ontstonden. Door kokosmatten met riet aan te brengen, begint er nu een mooie rietkraag te ontstaan, gecombineerd met een kruidenrijke begroeiing.”

John:
“Er begint er nu een mooie rietkraag te ontstaan, gecombineerd met een kruidenrijke begroeiing”
Het ziet er echt mooi uit. En die stenen in het gras op de dijk zelf, horen die er ook bij?
John: “Jazeker. Dat is een ringslangverblijf. We houden de ringslangen in ons gebied al een tijdje in de gaten en we merken dat ze zich geleidelijk naar het noorden verplaatsen. Ze vinden nu ook ringslangen tussen Hoorn en Enkhuizen, daar zaten ze eerder nog niet, voor zover bekend. Alleen in dit gebied vonden we nog geen ringslangen. Door de voorlanden aantrekkelijk voor hen in te richten, hopen we deze beschermde diersoort een handje te helpen en een mooi aaneengesloten leefgebied voor ze te maken.”
Dus de voorlanden zijn een soort ringslangenhotel?
Maaike: “Nou, niet alleen de ringslang profiteert van deze nieuwe natuur. We hopen ook de noordse woelmuis aan te trekken. Dit specifieke type komt alleen in Nederland voor. De rietvegetatie, gecombineerd met bloemen en zaden, is perfect voor ze. En de noordse woelmuis verblijft ook graag bij water. Over een paar jaar hoop ik hier hun keuteltjes aan te treffen.”
Over een paar jaar? Maar hun bedje is nu gespreid, toch?
Maaike: “Haha, ja, maar ze moeten een nieuwe omgeving nog ontdekken. Ze moeten eerst zien en ruiken dat het hier een goede plek voor ze is. Dat geldt ook voor de ringslang, trouwens.”
John: “Een soort als de noordse woelmuis verplaatst zijn leefgebied met zo’n zes- tot zevenhonderd meter per jaar. Tot nu zijn ze gesignaleerd in Waterland, en onder Schardam. Dus in theorie duurt het nog wel een paar jaar voor ze hier zijn.”
Maaike: “Tenzij een roofvogel zo’n beestje te pakken krijgt en per ongeluk hier laat vallen. Maar ja, dan is zo’n beestje wel alleen.”

Maaike:
“Niet alleen de ringslang profiteert van deze nieuwe natuur, we hopen ook de noordse woelmuis aan te trekken”
En in de tussentijd zijn de voorlanden gewoon leuk om naar te kijken?
John: “De ringslang en de noordse woelmuis zijn, vanwege hun beschermde status, aangewezen als ‘doelsoorten’ van dit project: die willen we hier graag zien. Maar natuurlijk profiteren ook andere dieren en planten van de nieuwe natuur.”
Maaike: “Het riet zal hopelijk ook vogels als de rietzanger en de rietgors aantrekken. En wie weet zelfs een roerdomp.”
John: “We houden goed in de gaten welke soorten zich hier allemaal vestigen. Door het pluizen van uilenballen bijvoorbeeld. Aan de braakballen van kerkuilen kunnen we vrij nauwkeurig aflezen waar schuwe diertjes zoals de noordse woelmuis zich ophouden.”
Dus de kerkuil lust wel een woelmuisje? Heeft hij nog meer natuurlijke vijanden?
Beiden: “Ja. Voornamelijk roofvogels en marterachtigen. En soms verschalkt een ringslang er eentje.”